Elke stad een eigen Palais des Festivals

Hoe stellen we ons de toekomst van filmfestivals voor? Anders dan verleden en heden? Reizend door tijd en ruimte zoekt Dana Linssen hoe het verder kan, moet of had moeten gaan. Deze vragen voeden ook haar keynote op de Dag van het Filmberoep tijdens Film Fest Gent.

06.10.2024 | Dana Linssen

And still we live on calmly,
humbly—from suitcases,
in waiting rooms, on airplanes, trains

‘Submerged City’, Adam Zagajewski

 

Toen ik op het vliegveld aankwam, had ik nog zeeën van tijd. Niet zomaar zeeën, zoals het water van de Adriatische Zee dat aan de honderden eilandjes van de Venetiaanse lagune knabbelt en kabbelt. Nee, zeeën van tijd, als in eindeloos. Vliegtuigen vertrokken alleen nog als ze vol zaten, wat op zich een goed idee was, maar reizen heel onvoorspelbaar maakte. Als je te laat op het vliegveld was, kon het zomaar zijn dat de vlucht zonder jou vertrokken was. Als je pech had, zat je weken te wachten. Zeeën als in eeuwigheden.

Het is gek hoe snel je aan dingen went. Ik weet nog dat ik toen ik een jaar of tien was met mijn tante Ursula naar de stad fietste, en er overal om alle bomen afzetlinten waren geknoopt met daarop “Pas op!! Eikenprocessierups!!”. “Ook dat nog”, schijn ik toen geroepen te hebben. “Eerst een lockdown. En nu ook nog eikenprocessierupsen.” Toen moesten we samen heel hard lachen. En nu ben ik er helemaal op voorbereid om weken op een vliegveld te wachten. De trein is sowieso geen optie meer, het is wat ze vroeger het naseizoen zouden hebben genoemd, de brandstofrantsoenen zijn op, de toeristenquota overschreden en binnenkort is Venetië voor degenen zonder boot maanden niet meer goed bereikbaar. Ik had te paard moeten komen, maar wat moet je met een paard in Venetië?

Ik hou van Venetië. Er is geen stad ter wereld waar je beter kunt verdwalen. Al heb ik dat verdwalen ook moeten leren en heb ik eigenlijk niet zoveel van de wereld gezien. Ik praat haar gewoon na, Ursula, die me Venetië heeft leren kennen toen ze er na haar interplanetaire reizen neerstreek en daarna weer vertrok om de weg voorgoed kwijt te raken in outer space.  Ze hield nooit op zich te verbazen dat juist daar met al dat water de grootste hoeveelheid kunstschatten op aarde verzameld was, en alsof het nog niet genoeg was daar jaarlijks honderdduizenden bezoekers naar de kunstbiënnales kwamen en nog eens een paar duizend naar het filmfestival en de rest om achter een gids aan te verdwalen. “Hoogmoed en schoonheid gingen goed samen”, zei ze en ik weet niet of ze dat nou geestig bedoelde of niet. Ook toen de winkels en restaurants op de begane grond gesloten werden wegens vocht en spocht en schimmel door de vele wateroverlast en de stad niet meer naar zee rook maar naar de nieuwe algensoorten die langzaam uit de zee omhoog waren gekropen, bleven ze komen. Ze lachte er net zo hard om als om de eikenprocessierupsen, terwijl die helemaal niet zo grappig waren als de wind hun brandharen in de rondte blies. Maar misschien deden ze haar denken aan de carnavalsoptochten van toeristen en kunstliefhebbers en de handelaren in hun kielzog of andersom, ook die bleven maar komen, ook toen het water steeg en bleef stijgen en de drijvende stad een verdrinkende stad werd en allerlei provisorische promenades en loopbruggen permanent bleven staan.

En nu vertrok ik er waarschijnlijk voor de laatste maal, met een lichtgewicht aluminium valies vol haastig bij elkaar geraapte papieren uit haar kleine woning in een van de doodlopende straatjes van Castello waar nu ook te vaak het water onder de voordeur door naar binnen sijpelt. Ik had binnen alles zo hoog mogelijk op elkaar gestapeld en dat was dat. Bovendien hadden we nu al zo lang niets meer van haar gehoord dat ze waarschijnlijk niet meer terugkwam. Ik probeerde me voor te stellen dat ik hier ooit weer terug zou keren. En of ik dan naar binnen moest zwemmen. “Vijf vaam diep ligt de stad verzonken. Maar niets gaat verloren in de zee. Uit de muren is koraal gegroeid. Er ligt een kleed van parelmoer over de tafel en een gordijn van zeewier wiegt voor het raam.” Ik weet niet zeker of dat het liedje was wat ze me leerde, maar het klonk wel goed. Neuriënd stap ik van de boot bij het vliegveld.

De vertrekhal is verlaten. Slecht teken. Ik moet nog heel lang wachten.

Ik heb geen idee wat ik allemaal in het koffertje met paperassen heb gegooid. Handgeschreven aantekeningen op reclamefolders en menu’s van afhaalpizzeria’s. “Lieve hemel, in Venetië”, hoor ik haar roepen. “Kom we gaan naar buiten.” En we trekken onze rubberlaarzen aan om pizza te eten. Onvoltooide manuscripten. Schriften vol met aantekeningen waarvan ik niet weet of het aanzetten tot verhalen zijn of beschrijvingen van films die ze heeft gezien. “Listening all night to the rain. Britse paviljoen! Tarkovski’s ondergelopen dromen neokoloniale ecologische angstvisioenen”, staat op de eerste bladzijde van een verder leeg notitieboekje. Even verderop vind ik een uitgescheurde bladzijde uit de catalogus van de kunstbiënnale van 2024 waarin het werk van John Akomfrah uitgebreid beschreven staat. Elk vel papier dat ik in de handkoffer heb gelegd is een aardlaag vol informatie, maar de volgorde is zoek.

Ik begin te lezen in een stapel aan elkaar geniete vellen. ‘Plan B’ staat erboven.

Op Planet B from Outer Space had elke stad zijn eigen Palais des Festivals. Dat kwam zo. Lang voordat de tijd was geboren, was er een kleine ruimtesonde door de dampkring gevallen met aan boord in een aluminium koffertje een gouden plaat stralend als de twee zonnen die dagelijks aan de hemel stonden. Avond na avond hadden de inwoners van Nederzetting C op Planet B de plaat omhooggehouden en rondgedraaid in de reflecties van de diamanten lichtbron die midden op het stadsplein stond, maar ze waren er niet in geslaagd het geheim van de plaat te ontraadselen. Daarna kwam er een tijd waarin niemand meer aan de plaat dacht. Waar geen tijd is, zijn ook geen herinneringen.

De inwoners van Planet B waren doorgegaan met de dingen die ze deden. Huizen bouwen, eten koken; ’s avonds vertelden ze elkaar verhalen en ’s nachts droomden ze. En zo ontstond de tijd. Ongemerkt. Geruisloos. De kinderen bedachten nieuwe woorden. Gisteren. Vorige week. Morgen. Misschien. Ooit. Al die tijd lag de gouden plaat in haar koffertje aan de voet van de stadsdiamant. Hoe meer herinneringen er op Planet B geboren werden, hoe minder er naar de plaat werd omgekeken. Men trok zich terug in hun huizen, waar de schitteringen van de reuzendiamant door de halfdoorzichtige gordijnen heen schaduwen op de muren lieten dansen en weerspiegelden in elk object met een glad oppervlak. Het was elke keer weer een spektakel, waarin ze helaas steeds minder dingen meenden te herkennen.

Op een avond was een jonge vrouw op het koffertje gaan zitten en zei: “Ik heb een nieuw woord bedacht. Vergeten.”

Daarna verviel de planeet in een lange periode van slaap.

Zoals dat gaat met verre planeten en de wezens die ze gedroomd hebben, waren er op een dag toen alles op Planet B weer z’n gangetje ging reizigers uit een parallel universum gearriveerd met iets wat ze een projector noemden en zeshoekige koffertjes met grote, donkere rollen eindeloze reeksen doorzichtige afbeeldingen die ze film noemden. Ze hadden allemaal erg moeten lachen toen ze de titel van de film zagen: Planet 9 from Outer Space. En nog meer toen ze de film hadden bekeken met z’n mistige zwart-witbeelden en vliegende schotels en zombies en een bleke man in een lange mantel die zijn gezicht achter zijn mouw verborg. Toen de ruimtereizigers weer verder gingen, hadden ze gevraagd de projector en de filmrollen achter te laten. That’s entertainment, dachten ze. Maar dan in de taal van hun eigen gedachten.

Binnen een generatie was er een levendige filmcultuur ontstaan op Planet B from Outer Space. Ze hadden zich de techniek snel eigen gemaakt, en de ene na de andere film met zombies en ruimteschepen zag het licht. Ze bouwden een grote hal om de stadsdiamant heen om avond aan avond films te vertonen en toen de inwoners van Nederzetting C Secundo en Nederzetting D van het nieuwe spektakel hoorden en naar Nederzetting C afreisden, gaven ze hen projectoren en filmrollen mee naar huis. En zo verspreidde de cinema zich over Planet B. Een rijke cultuur van B-films.

Daar hield het verhaal plotseling op. “Ik kom er niet uit”, had ze er in haar grote hanenpoten onder geschreven.

En ik vroeg me af of dat de reden was waarom ze was teruggegaan. En of ze ooit was aangekomen.

Op de achterkant van de laatste bladzijde van het manuscript stond, in een veel kleiner priegelig handschrift: “Toen ik terugkwam van Planet B was het eerste wat me werd gevraagd of het echt mogelijk is om je een alternatieve filmcultuur voor te stellen waar Ed Wood wordt gezien als de founding father van de filmgeschiedenis, Bela Lugosi geëerd als de grootste acteur aller tijden, en dat de film die hier op Planeet Aarde bekendstaat als de slechtste film ooit gemaakt daar wordt beschouwd als een bron van inspiratie en creativiteit, maar vooral dat er rondom die filmcultuur geen economie was ontstaan, maar dat ze die als iets vermakelijks beschouwden, een bron van creativiteit en plezier en verder niets. Allemaal leuk en aardig, maar het is zelfs voor mensen die zich de hele dag bezighouden met de meest fantastische verhalen bedenken en verfilmen best lastig om je een wereld zonder concurrentie en competitie voor te stellen en zonder kapitalisme. Om de complete geschiedenis en het wereldsysteem van Planet B vast te leggen heb je wel even nodig.”

Ursula was een beetje mijn gekke tante. Altijd op reis. Ze kwam weer aanwaaien met een hoofd vol verhalen en voordat je van de wervelwind van haar aankomst was bekomen, was ze weer vertrokken. Van het ene filmfestival naar de volgende kunsttentoonstelling en tussendoor vond ze nog tijd om onderzoek te doen in het Hainish-universum en op Earthsea, een nabije wereld die denk ik niet zo erg van Venetië verschilde in die zin dat hij ook uit een zee vol eilanden bestond, maar minder aan elkaar geklonken door bruggen in alle soorten en maten. Ze was een van de laatste geprivilegieerden die nog mocht reizen en ze maakte zich er ook zorgen over. “Zolang ze mensen als ik laten reizen, die er verslag van doen, kunnen ze ook nog steeds net doen alsof de opwarming van de aarde, het stijgen van de zeespiegel, het verdwijnen van de seizoenen niet echt is.” En dan zuchtte ze: “Wij mensen hebben toch een geweldig en irreëel gevoel van zelfvertrouwen om te denken dat we op een dag een oplossing kunnen verzinnen.”

’s Avonds arriveerden er nog twee mensen op het vliegveld, een vrouw met een waterval van rode krullen, hoe kon ik daar niet naar kijken? En een man met een beduimeld pluche rugzakje in de vorm van Totoro, hoe kon me dat niet opvallen? Ze gingen een eindje verder zitten. Ver genoeg om niet dichtbij te zijn, en dichtbij genoeg om het niet abnormaal te laten lijken. Ze vielen meteen in slaap.

De jonge vrouw die eons geleden en vele tijdbuigingen in andere richtingen op het aluminium koffertje had gezeten zat vol met vragen. Sinds ze het woord vergeten had bedacht, en toen weer vergeten was, en het zich daarna herinnerd had, had ze niet veel gehoor gevonden. Als ze haar vragen afvuurde op de mensen om haar heen, antwoordden ze in metaforen of met dromen. En later met plannen voor de zoveelste film over piloot Jeff en zijn vrouw Paula, politie-inspecteur Clay en alle naamloze aliens en hun commandant die Eros heette.

Daar hield het op. Onderaan de pagina stond in blokletters: “De utopie van film als democratisch (?) massamedium dat in principe voor iedereen beschikbaar kan zijn, bestaat alleen maar bij gratie van een kunstmatig in stand gehouden aura van schaarste, wereldpremières en auteursrechten.” Poeh.

De volgende ochtend vroeg de vrouw aan me of ik iets te lezen had. Zonder al te veel na te denken gaf ik haar het manuscript. Ik staarde voor me uit. Ik hield van Ursula’s verhalen omdat ze soms zo overduidelijk een vergezicht schilderden dat geen stand hield tegen de logica van wereldbouwers en systeembeheerders. Omdat ze kleine barstjes lieten zien waardoorheen je misschien een andere werkelijkheid kon zien. Omdat ze diep in haar hart zo’n romanticus was met haar Venetië en haar verdwalen en omdat ze tot het laatste stand had gehouden terwijl het water niet meer te stoppen was. Ik dacht aan de boeken van andere romantici die ik in haar huis had moeten achterlaten waarin geschreven stond dat die barstjes breuklijnen konden worden die nieuwe ruimtes konden blootleggen waarin nieuwe ideeën konden ontstaan.

En toch is er sindsdien tijd voorbijgegaan en het water verder gestegen.

“Ze kwam er niet uit omdat we niet aan het kapitalisme kunnen ontsnappen.” De vrouw stond weer voor me met het manuscript. “He?” “Je kunt jezelf geen uitweg denken uit het systeem waarin je gevangen zit”, vervolgde ze. Maar het zag er niet uit alsof ze een lesje dystopie en disruptie kwam geven. “Hoe denk jij dat het verder had moeten gaan?” vroeg ik haar en ze zei: “Elke stad een eigen Palais des Festivals.” We hadden het over degrowth en decentralisatie alsof het nog niet te laat was, en het klonk als een goed idee. Ze vertelde dat ze een paar weken geleden naar het filmfestival op het Lido waren geweest, en toen steeds maar niet naar huis konden omdat alle vliegtuigen vol zaten. “Hoe was het?” “Het filmfestival? Er was nog maar één film dit jaar. Een beetje zoals op Planet B. Maar niet omdat mensen er genoeg aan hadden, maar omdat iedereen elkaar napraatte en omdat het daardoor steeds meer over steeds minder ging.” De meeste bezoekers hadden hem dag na dag weer bekeken en niemand had er iets nieuws over weten te zeggen.

Toen zaten we daar een tijdje. De zon ging weer onder en weer op. Er waren nog steeds geen nieuwe reizigers gearriveerd. Er was trouwens ook nog niet eens een vliegtuig aangekomen om ons mee te nemen. De landingsbaan en de zee schitterden als een diamanten spiegel in het licht van de twee zonnen die aan de hemel stonden. Als je er lang naar keek, kon je er van alles in zien.

 

Voor Manou Olivia van den Bergh, Kees Driessen en Feline Swaab. En Ursula K. Le Guin, wier voornaam ik een beetje beschroomd heb geleend. Verdere gelijkenissen (en vooral ongelijkenissen) zijn een gevolg van een gebrek of een overmaat aan verbeelding.

Meer informatie over de Dag van het Filmberoep op 11 oktober 2024 vind je hier. Eerdere bespiegelingen van Dana Linssen over de toekomst van festivals lees je hier bij de Filmkrant.